Toelichting

Ik zie ik zie wat jij niet ziet, is een aardig kinderspelletje. Journalisten doen niets anders: ze beschrijven gebeurtenissen waar de lezer niet bij was. Maar wat zien ze zelf? Hoe goed observeren ze? Uit de psychologie zijn proefnemingen bekend waarbij proefpersonen gebeurtenissen moesten beschrijven. Conclusie? Ooggetuigenverslagen zijn nogal onbetrouwbaar. Zoals Walter Lippmann in 1922 al vaststelde: ‘Ooggetuigen brengen geen verslag uit, ze interpreteren, ze converteren.’
Allereerst twee teksten die duidelijk maken dat je ziet wat je kent (Singapore) c.q. wat je gelooft (Sinterklaas). Oftewel: Er is een verschil tussen kijken en zien. Zo zien automobilisten maar 20 procent van de verkeersborden bewust; de overige worden niet opgemerkt (bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid).
Daarna een tekst (Jury) die het verschil illustreert tussen luisteren en horen: luisteren kan meer zijn dan horen wat een ander zegt.

Singapore
Om te weten, welke indruk een moderne, grote stad maakt op iemand, die nooit een stad heeft gezien, bracht men een bewoner van het oer­woud van Malakka naar Singapore en zette hem onvoorbereid en plot­seling in een der drukste straten. Men wandelde daama met hem de stad door, waarbij hij de volle gelegenheid kreeg de straten, het verkeer, de huizen en alles wat verder tot het beeld van een wereldstad behoort, te bekijken. Toen men hem aan het einde van de tocht vroeg, wat hem was opgevallen, repte hij niet, als men verwachtte, van geplaveide stra­ten, stenen huizen, auto’s, trams en treinen, maar zei zich er over ver­baasd te hebben, dat een man zoveel bananen kon dragen. Wat hij gezien had bleek in de eerste plaats te bestaan in een bananenventer, die op zijn kar vele trossen bananen tegelijk vervoerde. Verder zag hij vrijwel niets. Daar auto’s en stenen huizen voor hem geen betekenis konden krijgen, werden zij ook niet of nauwelijks waargenomen.
(Bron: Persoon en wereld, Prof. Dr. J.H. van den Berg en Prof. Dr. J. Linschoten (red), Utrecht 1963)

Sinterklaas
Monica Metz beschrijft het heerlijk avondje in het Blindeninstituut: Dan klinkt een zware roffel op de deur. Het wordt doodstil. Buigend laat de directeur de Goedheiligman en zijn Pieten binnen. De zienden onder het personeel herkennen in de in­drukwekkend rode gestalte zon­der veel moeite de sociaal-peda­goog. Zeker nu hij zijn mond opendoet om de directeur te antwoorden dat hij inderdaad erg moe is van de rein en graag wil zitten. Gniffelend fluisteren de grote kinderen elkaar zijn naam in het oar. Maar op de gezichten van de kleintjes, die gewoonlijk feilloos zijn stem herkennen, is nu geen enkel te­ken van herkenning te bespeu­ren. Blind of ziend, geloof is ge­loof.
Sinterklaas roept de hummels een voor een bij zich. Ze nade­ren hem net zo beschroomd als ziende kleuters en luisteren precies zo bevangen naar zijn stem. Sommigen durven niet zonder juffie. Dat gelds niet voor Katie. Die laat zich zelfs door Sinterklaas optillen. Met een zegevierende glimlach zit ze op zijn schoot. Ook zijn geur — voor Katie een belangrijk middel om iemand te kunnen herkennen — brengt haar ge­loof niet aan het wankelen. Of zouden de mottenballen alle an­dere geuren overheersen? Ter­wijl Sinterklaas haar toespreekt bevoelt ze zijn borst en zijn mouwen. ‘Mooie tabberd’, zegt ze. Sinterklaas prijst haar omdat ze dat moeilijke woord kent.
De kleine handen naderen zijn gezicht. Nu zal het misgaan. Ten overstaan van al die ver­wachtingsvolle kleuters zal de Sint door de mand vallen. Want zijn lange, zilverwitte krullen van kunststof kunnen onmoge­lijk als echt haar aanvoelen. En wanneer Katies geloof niet op die krullen wankelt, dan toch zeker op die baard die niet meer is dan een onder de neus gebonden stukje wit bont waar­in een opening voor de mond is uitgesneden. De tastende vin­gertoppen taken de slapen van de Sint en de paten van zijn bril. Ze gaan omhoog: ‘Uw mijter.’ De bisschop buigt het hoofd om haar ook de punten van zijn muts te laten ‘zien’. ‘Wat een kanjer!” zegt Katie bewonderend.
Nu gaan de handen omlaag langs de krullen. Daar levert het kind geen commentaar op. Zou de kunststof reeds tot god­delijk attribuut verheven zijn? ‘En nou uw baard’, zegt ze, want ze laat zich niets ontne­men. Ze verifieert alle beschrij­vingen die haar oren de laatste weken hebben opgevangen. Haar vingers strijken over het stukje bont. Ook de gladde le­ren achterzijde wordt ‘beke­ken’. Zonder dat haar geloof ook maar een ogenblik wankelt, vlijt ze haar wang tegen de baard en zucht verheerlijkt: ‘Wat een lekker bontje.’
(Bron: NRC Handelsblad, 27 november 1993)

Jury min één twijfelt
In Parijs stond een man voor zijn rechters, verdacht van het ver­moorden van zijn ex-vrouw. Mo­tieven waren er in overvloed, maar de bewijzen waren vrij dun: een schoenafdruk in de tuin en een paar vingerafdrukken bin­nenshuis en nog zo wat aanwijzin­gen. Wat de zaak tot een bijzon­dere maakte, was dat het lijk van de vrouw nimmer was gevonden. In haar huis waren bloedsporen aangetroffen die naar buiten leid­den. Dat was alles. Hoewel nie­mand eraan twijfelde dat de vrouw door geweld om het leven was gekomen, had men het zoe­ken naar haar lijk uiteindelijk moeten opgeven.
De advocaat was een redenaar met die bijzondere balie-welspre­kendheid die men tegenover ju­ry’s nogal eens kan beluisteren, bekwaam in ‘the art of mislea­ding an audience without actually telling lies’, zoals Stephen Potter dit soort pleidooien karakteri­seert. De advocaat trachtte in zijn betoog alle tegen zijn cliënt inge­brachte bewijzen te kraken, tot hij uiteindelijk toekwam aan het klapstuk van zijn pleidooi. Hoe wist men eigenlijk dat de vrouw dood was? Voor haar dood was niet het minste bewijs voorhan­den. Misschien was zij bij voor­beeld tegen haar wil ontvoerd en daarbij gewond geraakt. Mis­schien was zij nog in leven en nieuwsgierig hoe ‘haar’ strafzaak wel zou verlopen.
‘Ja, dames en heren, leden van de jury, ik heb u dat niet eerder kunnen voorhou­den, maar hebt u zich wel eens afgevraagd, hoe waarschijnlijk het is dat de vrouw daar boven ge­woon op de publieke tribune zit en naar u zit te kijken.’
Op dit culminatiepunt van zijn betoog hief de advocaat met een breed gebaar zijn linkerarm naar boven, naar de publieke tribune. En allen in de zaal, inclusief de leden van de jury volgden met hun blik het armgebaar van de advocaat. Op de aangegeven plaats zag men evenwel slechts het rijtje sjofele manners, dat daar dagelijks beschutting zocht tegen de winterkou. En de advocaat sprak: ‘Dames en heren, leden van de jury, het was uw twijfel die u deed besluiten uw blik te wenden naar de door mij aange­wezen plaats op de publieke tri­bune. De vrouw zou ook in uw ogen nog in leven kunnen zijn. Die twijfel, die aarzeling vormt nu precies het doorslaggevende argument, waarom geen jury ter wereld mijn cliënt schuldig zou mogen achten.’
Toch werd de verdachte ver­oordeeld. Er was namelijk één lid van de jury, een vroegere advo­caat, die niet naar de tribune had gekeken, maar die integendeel zijn blik op de verdachte gericht had gehouden. En dit jurylid had waargenomen, dat de verdachte anders dan alle anderen in de zaal niet naar de tribune had gekeken, maar stil voor zich uit was blijven kijken…
(Bron: Mr. B.J. Asscher, oud-president van de Amsterdamse rechtbankbank, NRC Handelsblad)

Foto 1 en 2
Hij bracht een enorme schok teweeg, de foto van de uitgehongerde Moslim achter prikkeldraad, die in de zomer van 1992 de wereldpers haalde. De foto werd op 5 augustus in Trnopolje gemaakt door een Brits tv-team van ITN, Channel 4 en een verslaggever van The Guardian. ‘The proof’ stond twee dagen later boven de foto in de Daily Mail: ‘Dit zijn scènes die herinneren aan de vijftig jaar oude films over nazi-concentratie­kampen.’
Over de hele wereld werd de foto talloze malen afgedrukt. Hij werd het bewijs van het bestaan van concentratiekampen in Bosnië.
Lees verder: Basisboek Journalistiek, paragraaf 4.10 (vierde druk).

Foto 3
In het fotobijschrift wordt gerept van een bijna-ramp. De Grand Princess ligt echter voor anker, dus het zeilschip van Dionysos had nooit een tweede Titanic kunnen veroorzaken. Hoe weet de auteur trouwens dat de afstand tussen het zeilschip en de cruiser ‘ongeveer één meter bedroeg?

Foto 4
De vrouw leest de krant ondersteboven.

Foto 5
In het Nieuwe Wereldtijdschrift schrijft Herman de Coninck bij deze foto ‘… daar ligt ze, slonzig bijna, op bed, jas beetje opgeschort, hand tussen dijen, met een blik van “nu meteen”.’ Volgens Margot Engelen kijkt Rampling op deze foto gewoon heel geconcentreerd naar de televisie of zoiets, en moet ze helemáál niet denken aan ‘nu meteen’, of ‘straks’. Haar hand houdt ze, net als een klein kind, tussen haar benen. (Bron: NRC Handelsblad)

Foto 6
Knoopt Judith Godrèche haar bloesje open of dicht? Wat dacht jij?

Foto 7
Een vriendschappelijk gebaar van coach Roelant Oltmans of betrapt op een ongewenste intimiteit?

Foto 8
Waar localiseer jij de foto: in de VS, Europa? Het is Hongkong.

Foto 9
Zou de man werkelijk hebben geprobeerd koper te stelen of was hij een arbeider die een reparatie uitvoerde?

Foto 10
Aardig om te weten dat een vaatje circa 1200 haringen bevat. Waarom neemt de keurmeester een hap in de rug? Omdat daar het meeste vet zit en de smaak het best is te beoordelen. Bovendien loopt hij niet het risico en passant een wormpje te verorberen.

Foto 11
Another example of police prejudice? Or another example of yours? Vooroordelen bij de politie of bij jou? Nee, dit is een poster om politieagenten te werven. De man rechts is rechercheur en samen met de bobby links achtervolgt hij een voortvluchtige verdachte.

  • Geen Trackbacks
  • Reacties (0)
  1. Nog geen reacties