Het Beste van ‘Afrikaanse vrouw, Hollandse man’

Het Beste van ‘Afrikaanse vrouw, Hollandse man’

Van 1970 tot 1972 werkte ik als vrijwilliger in West-Kameroen in een alfabetiseringsprogramma voor volwassenen. Ik trouwde er met de Kameroense Helen en ging er nadien enkele malen op vakantie. Helen en ik zijn inmiddels gescheiden, maar we zijn goede vrienden gebleven.
Mijn ervaringen met ons huwelijk heb ik beschreven in ‘Afrikaanse vrouw, Hollandse man’. Ik heb het manuscript aan diverse uitgeverijen aangeboden, maar die zagen er geen brood in. Ze hadden gelijk: het is niet goed genoeg. Niettemin vind ik enkele passages de moeite waard en die heb ik gebundeld in ‘Het beste van…’.
Dick van der Lugt

Voor de inhoudsopgave klik hier.


 

Popular Education Centre

Dick van der Lugt werkte van 1970 tot 1972 als adviseur volwassenenonderwijs in Kameroen. Hij leerde er wat liefde is. Iets doen wat de ander niet verwacht en verrast. Hij noemt het ‘de Santa ervaring’.

Ergens de kant van Santa op…

‘U blijft hier zeker wel slapen, Mr. Dick?’, vroeg de literacy organizer aan me.

‘Ja, er zit niets anders op. Het is jammer, dat jullie hier geen telefoon hebben. Nu moet mijn vrouw maar raden, waarom ik vanavond niet thuis kom’, bevestigde ik. Helen was weliswaar niet mijn vrouw, maar het subtiele verschil tussen ‘vrouw’ en ‘samenwonende vriendin’ wordt in Kameroen niet ge­maakt.

‘Ze zal het wel begrijpen’, zei de organizer, die in het dagelijks leven onderwijzer was. In zijn vrije tijd zette hij zich in voor de Adult Literacy Campaign door in de buurt mensen te stimuleren naar onze Popular Education Centres te komen. Ik had er die middag één bezocht en zoals altijd een bevlogen speech af­gestoken over het belang van alfabetisme.

Ik was daarin zo langzamerhand aardig bedreven geraakt. Andere Kameroeners had ik vaak genoeg horen speechen. Links en rechts had ik wat aardige pine-apples opgepikt, waarmee ik mijn toespraken lardeerde. Die deden het altijd wel goed. ‘Proverbs are the palmoil with which words are eaten’, had ik eens gelezen.

Ik geloofde zelf niet meer zo in de noodzaak van lezen en schrijven en de Kameroeners die naar mij luisterden, zullen dat evenmin gedaan hebben. Veel Kameroeners interesseerde het echt niet, dat ze analfabeet waren. Hooguit wilden ze leren hun handtekening te zetten,want men begon er zich voor te schamen om in plaats van een hand­tekening een duimafdruk te moeten zetten.

Bezoekers van door Europeanen gerunde ziekenhuizen wilden wel cijfertjes leren lezen. Het was toch wel erg vervelend om er na een dag wachten achter te komen, dat je beurt was voorbijgegaan. Om de een­voudige reden, dat je je nummertje niet kon lezen. Verder was de belangstelling voor ons ‘heilzame’ werk maar matig.

Ik zat vast in Mbenjom. Het had die middag geregend, waardoor de wegen spekglad waren geworden. Met mijn Volkswagen zou het nooit lukken de heuvels over te komen. Er zat niets anders op dan tot de volgende dag te wachten. Als de zon een paar uurtjes had ge­schenen, zou het wel gaan.

‘Helen zal wel begrijpen waarom ik niet thuis kom’, zei ik mijn gastheer na. Helemaal gerust was ik er niet op, want ik kon al raden wat ze zou gaan zeggen: ‘Zo, heb je weer bij een vriendinnetje geslapen.’ Maar ik had een schoon geweten, dat scheelde.

*

Midden in de nacht werd ik wakker, doordat iemand mij op de schouders tikte. Daar stond Helen met een stormlantaarn in de hand bij mijn bed. Ze had het paarse, korte plastic regenjasje van Willie aan en aan haar voeten staken Willie’s regenlaarsjes.

‘Hoe kom jij hier verzeild’, vroeg ik, terwijl ik haar omhelsde.
‘Bart en Willie hebben me gebracht.’
Ze had het nog niet gezegd, of die doken achter haar op in de deuropening.
‘Hallo, adult literacy advisor’, grijnsde Bart.
‘Hallo. Hoe hebben jullie mij in vredesnaam gevonden? Helen wist toch niet waar ik zat.’
Ik brandde van nieuwsgierigheid om dat te horen.

Bart deed het mij in geuren en kleuren uit de doeken. Hij en Willie waren die dag naar Bamenda gekomen voor de periodieke servicebeurt van hun auto. Wonder boven wonder had hij besloten de wagen pas de volgende dag naar de garage te brengen. Toen ik maar niet thuis kwam, maakte Helen hen wakker. Ze was ongerust en wilde mij gaan zoeken.

‘Maar weet je dan waar Dick is?’, vroeg Bart.
‘Nou, ergens de kant van Santa op. We vinden hem wel.’
‘Maar het is midden in de nacht’, wierpen Bart en Willie tegen.
‘Dat geeft niet. Dan maken we wel iemand wakker’, vond Helen.
‘Dan gaan we hem zoeken’, besliste Bart resoluut.

Gedrieeën gingen ze op zoek. Met zijn Landrover had Bart weinig moeite met de gladde wegen. Al dwalend kwamen ze terecht bij het paleis van de Chief van een aangrenzend dorpje. Helen bonkte op de deur tot er werd opengedaan. Gelukkig was de Chief niet haatdragend, anders had hij de reddingsploeg vast de verkeerde kant opgestuurd.

Ja, hij had wel gehoord, dat er een ‘white man’ in zijn gebied was gesignaleerd. Maar die man was niet erg beleefd geweest, want hij had niet het vereiste beleefdheidsbezoek aan het paleis gebracht. Ja, hij wist wel waar hij zat. Ze moesten naar Mbenjom gaan, niet ver daar vandaan. En zo hadden ze mij uiteindelijk gevonden.

Alhoewel we op een keihard en te smal bed lagen, heb ik nog nooit zo lekker geslapen als die nacht met Helen dicht tegen mij aan. De volgende ochtend reden we in colonne naar huis. Onderweg brachten we een bezoekje aan de behulpzame Chief. Ik maakte hem uitgebreid mijn excuses, omdat ik mij niet eerst bij hem vervoegd had. (17 mei 2015)


 

Col Bati+®-kleiner

Dick van der Lugt werkte van 1970 tot 1972 als vrijwilliger in West-Kameroen. Hij ontmoette er Helen, zijn latere echtgenote. In Groepsfoto blikt hij terug op een gedenkwaardig moment.

Groepsfoto

Even buiten Nkongsamba ligt de Col Batié, het hoogste punt in de wijde omtrek. De top ligt halverwege de 700 km lange rit Victoria-Bamenda. Je bereikt hem na een ellenlange klim over een slingerende asfaltweg. Het tropisch oerwoud is dan al geleidelijk overgegaan in de voor het midden-gebied van Kameroen zo kenmerkende grasslands: uitgestrekte heuvelachtige savannen met dor gras en struikgewas, hier en daar onderbroken door dorpen en kleine bossen.

Wij stappen uit, strekken onze benen en leggen dit gedenkwaardige moment vast op de foto. Voor mij is het inderdaad een bijzondere dag. Wij hadden enkele hemelse dagen in Victoria achter de rug en ik bracht een leuk ‘souvenirtje’ mee. Helen had er in toege­stemd met mij mee naar Bamenda te gaan. Jan-Pieter neemt de foto. Hij loopt naar de overkant van de weg en tuurt door de zoeker. Wij poseren voor onze auto’s.

Klik.
Ik leun wat ineen gezakt en nonchalant tegen de motorkap van een Landrover. Mijn zonnebril is door de transpiratie enkele centimeters naar beneden gezakt. Ik kijk nog net niet als een strenge schoolmeester over mijn bril heen. Ik draag een slordige corduroy broek en een wit T-shirt, dat pas later bruin zal worden, wanneer de asfaltweg overgaat in mud-road (rode-kleiweg). Met mijn linkerhand houd ik mijn rechterduim vast. In mijn rechterhand steekt een sigaret. Ik lach. Niet uitbundig, maar ik maak toch een gelukkige indruk. Mijn blik is gericht op een punt ergens in het midden van de weg.

Aan weerszijden van mij staan Bart en Willie. Bart, Jan-Pieter en ik vormen met zijn drieën een hecht vriendenclubje. We zijn ‘de drie musketiers’ en we kunnen eindeloos met elkaar discussiëren over Kameroen en Kameroeners. Als ik Jan-Pieter moet beschrijven, volstaat zijn naam. Jan-Pieter is Jan-Pieter. Socioloog. Intel­lectueel. Uit een elite-milieu. Eigenwijs, maar aardig.

In schril contrast met hem staat Bart: een nuchtere Fries. Hij werkt, evenals ik, als vrijwilliger in het alfabetiseringswerk voor volwassenen. Bart heeft nooit haast. Hij kan uren genieten door alleen maar over de markt te slenteren en te kijken. Hij verveelt zich nooit.

Hij kan nog grotere hoeveelheden eten naar binnen werken dan de meeste Kameroeners. Nu wordt in Kameroen veel eten beschouwd als het beste compliment dat een kokkin kan krijgen. Het is heel on­beleefd om weinig te eten. Door zijn grote eetlust heeft Bart dus altijd een prima entree. Willie is zijn vrien­din, ze werkt in een kindertehuis. Ze is spontaan, opgewekt en altijd behulpzaam.

Bart en Willie lachen ook op de foto. Bart draagt een Kameroens hemd met korte mouwtjes. Siersteken markeren de kraagloze V-hals. Hij heeft zijn ene arm stoer in zijn zij gezet en leunt wat naar mij toe om zijn lengte te camoufleren. Willie, die geen zonnebril draagt, knijpt haar ogen dicht.

Daarnaast staat Helen. Haar mond lijkt wel de etalage van de wittetandenwinkel. Ze lacht Afrikaans onbedaarlijk. Je ziet de vrolijkheid opborrelen ergens vanuit het middenrif. Ze draagt een zwarte pantalon en een imitatie-zijden blouse. In haar hand houdt ze haar hoofddoek. Ze heeft schoenen met hoge oli­fantshakken aan.

Helemaal aan de andere kant staat Mr. Ngole, Barts Kameroense collega. Ook hij heeft een houding aangenomen, die zijn karakter verraadt. Hij kijkt wat sullig naar beneden en heeft zijn handen in zijn zakken weggestopt.

Naast hem kijkt Marjan als de Hollandse Maagd met een vastberaden blik brutaal in de lens. Deze Neder­landse vrijwilligster maakt reclame voor onze driekleur die overal ter wereld wappert. Ze staat op twee kaarsrechte benen met beide voeten op de grond.

Ze wordt tenslotte geflankeerd door mevrouw Ndenge, mijn collega. Haar schouders heeft ze onnatuurlijk recht naar achteren getrokken. Heel haar lichaam is één brok spanning. Ze kijkt met een blik van ‘Dat varkentje zullen wij wel eens even wassen’.

Bevroren beweging. (28 april 2015)


 

grassheads

Naar de Disco

Se soir, nous allons danser
sans chemise et sans pantalon.

De Aristo discotheek in Great Soppo is een echte Disco. Dat zie je er aan de buitenkant niet vanaf, want die onderscheidt zich in niets van de andere huizen in het dorp. De zaak is opgetrokken uit dezelfde, slordig witgekalkte houten planken, die als dakpannen over elkaar liggen. Het dak is van golfplaten, die in het regenseizoen een ontelbaar aantal gootjes vormen waarlangs het water naar beneden gutst. Nu, in het droge seizoen, is het bedekt met een filter van stof. Aan de buitenkant mag het verschil met de andere huizen niet duidelijk zijn, binnen is het geluid even hard als in willekeurig welke Nederlandse disco. Wij horen het al van verre als Helen, ik en een paar vrienden er op een avond naar toe gaan.

Voor het hek om de disco staat een lange rij wachtenden, maar de portier laat ons direct door. Afrikaanse gastvrijheid gecombineerd met mijn witte kleur en het feit dat één van de mensen in ons gezelschap een Belangrijk Man is. Wij lopen over het stoffige erf, waar een wrakkig tentje met soya-sticks staat en komen de disco binnen. De populaire zanger Moni Bile uit Douala verwelkomt ons via de professionele geluidsinstallatie met zijn nieuwste hit.

Wij zakken in comfortabele skai-fauteuils. Ze staan op een verhoging, waardoor wij een goed zicht op de dansvloer hebben. Ik ben verbaasd: niet alleen vanwege het professionele geluid, maar ook vanwege de professionele lichtinstallatie. Boven de dansvloer hangt een spoetnik en eromheen flitsen gekleurde lichtjes aan en uit. Zo nu en dan gaat het gewone licht uit en wordt stroboscopisch licht op de dansvloer gespuwd. De dansende paartjes houden dan ineens op met hun vloeiende bewegingen en dansen heel houterig. Het is een onwezenlijk gezicht. Afrika, continent van de dans, danst als het Nederlandse gereformeerde volksdeel.

De muziek bevalt me. Hard, maar afwisselend. Europese disco, high-life, merengue, Congo en ju-ju muziek.

‘Zullen we dansen?’, roep ik in Helens oor. [Helen is Dicks Kameroense echtgenote.] Ze antwoordt dat ik eerst behoor te dansen met de vrouwen in ons gezelschap. Wanneer ik geen aanstalten maak om op te staan, troost ze me met: ‘We’ll dance later.’

Hoe ging dat ook al weer: een vrouw ten dans vragen? Opstaan en twee keer in de richting van de vrouw in de handen klappen of doe je dat alleen bij vrouwen van minder allooi? Ik twijfel en kies maar voor de Europese manier. Kan ik me in ieder geval geen buil aan vallen.

May I have this dance, madam?

Op de dansvloer probeer ik in het ritme te komen. Bovenlichaam stilhouden, bips naar achteren en alleen het onderlichaam op de maat van de muziek bewegen. Met die houding oogstte ik eens veel succes tijdens een spontane rondedans. De vrouwen begonnen te gillen als uiting van bewondering. Het duurt even voor ik de smaak te pakken heb.

Na één nummer gedanst te hebben, gaan we weer zitten. Helen heeft soya laten aanrukken. De dungesneden taaie stukjes vlees, die aan een stokje zijn geregen, branden mijn mond uit. Pepper-soya: de saté van de tropen. Afrika is nu compleet aanwezig in mijn lichaam. Mijn tong staat in brand, ik transpireer als een gek en de alcohol begint mijn hersens te benevelen. (16 april 2015)


 

Heimwee 

Brussel-Douala. Ik ben de enige passagier aan boord van het Sabena-vliegtuig. Stewardessen hollen af en aan om het mij naar de zin te maken. ‘Is het zo goed, Massa?’ ‘Is er nog wat van uw dienst, Massa?’ ‘Wilt u een kussentje achter uw rug, Massa?’ Ze serveren verse, koele, tintelende palmwijn, getapt in de vroege ochtend. Elk glas wordt beloond met een gekleurd speldje op de rugleuning van mijn stoel. De droesem gooi ik in het kotszakje.

Aan de achterkant van het vliegtuig klapt een deur open. Twee zwarte mannen, bazooka’s in de aanslag, hollen door het gangpad. ‘Dit vliegtuig is gekaapt’, roepen ze. ‘Dood aan de president.’ Ze verdwijnen in de cockpit.

Weer zwaait de deur open. Soldaten stampen door het gangpad. Zij hebben een grote hond bij zich. Ik schrik: dit is de magische zwarte hond, die leugens ontmaskert. Een van de soldaten pakt mijn hand en legt die op het beest. ‘Waar zijn de rebellen?’, vraagt hij. Ik durf niet het Kameroense standaard-antwoord I don’t know te geven. ‘Ze zijn die kant opgegaan, sir’, wijs ik. De hond keurt mijn antwoord goed, want hij geeft geen kik.

*

Douala begroet mij als een oude bekende. Moeder Aarde kust mijn voeten met een brandend hete kus, Vader Zon slaat zijn vochtige armen om mij heen. De douane en Santé doen gewichtig met mijn paspoort en vaccinatieboekje. De kruiers en taxichauffeurs verdringen zich om mij heen. ‘Cocotier, sir? Novotel, sir?’ Jongetjes in gescheurde kleren rukken de koffers uit mijn handen. Ze rennen naar een taxi, leggen ze snel in de kofferbak en wachten als een sfinx op hun beloning.

In de hotelkamer blaast de airconditioning luidruchtig koele lucht de kamer in. Het reiszweet plakt en kleeft, en irriteert in mijn baard van een dag. Ik lig op bed en beweeg me niet. Buiten fluiten vogels, kwaken kikkers en zorgen cicades voor het altijd aanwezige nachtelijke geluidbehang van de tropen.

*

Ik stap in een wankele boomkano. Twee jongens met glanzend bruine huid peddelen mij over de traag  stromende Cross River langs de groene muur van het oerwoud. Ze zingen: ‘My father, he married a crocodile wife. She bites, she bites… Crocodile is the laughing teeth that kill.’ Als we op de plaats van bestemming zijn, wensen ze mij een goede reis. ‘Wakka fine, mister Dick.’

*

In een decor van jonge bananenbomen en struiken leunt mijn zwarte bruid tegen de geribbelde stam van de kokosnotenboom, die als tweelingzus bij haar geboorte is geplant. Ver boven haar hoofd filtert een paraplu van bladeren het zonlicht. Ik fotografeer het olijke duo. Met een brutale grimas kijkt ze in de lens. Haar hoofddoek toont Indiaas, haar mini jurkje Europees. Ze draagt opzichtige oorhangers. Om haar pols een horloge. Haar rechterhand gaat achter haar begeerlijke lijf schuil. Oh Coconut Woman. (14 april 2015)


 

De free girls van City Hotel

City Hotel. Opgetrokken uit hout. Aan de bovenkant van de deurpost hangen feestelijke plastic vaantjes van een bekend biermerk. Ze zijn wat roodachtig gekleurd door het stof van het droge seizoen. In de deuropening moeten lange plastic slierten de muskieten buiten houden. Binnen blert een aftandse pick-up highlife, merengue en Congo. Aan het plafond hangt een grote, krakkemikkige propeller, die vervaarlijk heen en weer zwaait. Hij draait vermoeiend langzaam.

Langs de kant staan tafels met banken. Er zitten een paar meisjes, gekleed in lappa, een lap stof die nonchalant om het lichaam is geslagen, vlak boven de borsten strak getrokken en onder de oksel met een overslag vastgemaakt. Alsof het opzet is, raakt de lappa regelmatig los en duwen ze hem weer vast. Maar hij toont nimmer meer dan een glimp van hun lichaam. Ze babbelen met elkaar en verzorgen elkaars haar. Eerst kammen ze het los om het daarna streng voor streng kunstig in elkaar te vlechten, te verlengen met kunsthaar en te versieren met kraaltjes.

Dat zijn de free girls van Victoria. Misschien weggelopen van huis, omdat ze weigerden te trouwen met de man van hun ouders’ keus: een oude man die al enkele vrouwen heeft en genoeg geld bezit om de steeds maar hoger wordende bruidsschat te betalen. Misschien hier beland, omdat een vriendin de lokroep van de grote stad overbracht tijdens een vakantie. Omdat die vriendin, gekleed in de nieuwste mode, visioenen opriep van rijkdom, white men en spanning.

Free girls. Misschien hebben ze een vaste vriend, of een paar vriendjes, die hun regelmatig geld toestoppen. Misschien gaan ze elke avond op zoek naar een man, die hen wil onderhouden, zodat ze helemaal vrij zijn om te gaan en te staan waar zij willen.

Free girls. Ze leven van hun lichaam, maar het zijn geen keiharde zakenvrouwen, die elke avond hun bovenbeen ontbloten bij een rood lampje achter het raam. Ze staan niet tijgerbont onder een lantaarnpaal en ze roepen niet brutaal naar elke mannelijke voorbijganger ‘Hé schat, ga je mee’. Noem ze ‘putaine’ en ze voelen zich zwaar beledigd.

Free girls. Ze leven van dag tot dag. Als ze iemand niet aardig vinden, kan die doodvallen. Zelfs als ze geld nodig hebben. Want deze meisjes hebben een hongertraining achter de rug. Van jongsafaan hebben ze geleerd niet toe te geven aan dat knagende gevoel van een lege maag. Als ze iemand wel leuk vinden, accepteren ze in de bar zijn drankje. Dat is het stilzwijgende entreebewijs voor een hete dansavond en een nog hetere nacht. En de volgende ochtend krijgen ze na het ontbijt 500 of 1000 francs CFA. Voor de kapper.

Free girls. Ze hebben veel plezier en ze zijn o zo jaloers op elkaar. Vooral als er één een white man aan de haak heeft geslagen. Want je bent rijk omdat je wit bent, en je bent wit omdat je rijk bent. Het fortuinlijke meisje kan dan verder iedere man die ze tegenkomt, afwijzen. Ze koketteert op hoge hakken, heeft een modieuze jumpsuit aan en een Afro-pruik op het hoofd. Ze wordt bewonderd en verguisd. Uitgescholden voor ‘hooghartige trut’. Of beticht van discriminatie omdat ze haar country people afwijst. Zo nu en dan raakt ze betrokken in een vechtpartij, belandt zonder pardon in een smerige politiecel, om daar weer snel uit te komen dankzij haar gefortuneerde vriendje.

Free girls. Ze zijn geen feministe en ze zijn niet geëmancipeerd. Ze zijn arm, ze hebben hun school niet afgemaakt, ze hebben geen werk, ze hebben geen kruiwagen die ze aan een baantje kan helpen. Hun enige devies is ‘overleven’. Ze wonen in City Hotel. Overdag babbelen ze wat en vlechten elkaars haar. Ze wassen en strijken hun kleren, slenteren naar de markt, gaan naar de bioscoop voor een mierzoete Indiase liefdesfilm of een stevige knokfilm of ze gaan naar het strand, waar ze in de schaduw van de palmen afgunstig naar de badgasten kijken.

Wanneer de zon onder is, nemen ze een douche. Ze smeren hun lichaam van top tot teen in met Ambi, een crème waarvan de reclame belooft dat die hun huid lichter maakt. Dan maken ze zich nauwgezet op. Wenkbrauwenzwart, oogschaduw, valse wimpers, lipstick; het gehele westerse arsenaal van schoonheidsmiddelen wordt in stelling gebracht. Ze kammen eindeloos hun haar. En wanneer elk haartje op zijn plaats zit, wanneer geen vlekje hun huid ontsiert, trekken ze hun mooiste kleren aan. Ze paraderen naar buiten, steken commanderend hun hand op, roepen ‘Taxi’, betalen 100 francs en laten zich naar de discotheek van hotel Miramare vervoeren. De show kan beginnen.

Wanneer Adamo, de watchnight, een goede bui heeft, mogen ze naar binnen. Daar scholen ze bij elkaar. Wanneer ze geld hebben, kopen ze een koel pilsje. Wanneer ze platzak zijn, wachten ze op Mr. Big Stuff. Soms maken ze ruzie. Dan veranderen die exotische vogeltjes in ordinaire vechthanen. Dan moet Adamo eraan te pas komen om hen naar buiten te werken.

De volgende avond gaan ze weer naar Miramare. Ze nemen plaats op de rand van de bestofte plantenbak, die midden op het pleintje voor het hotel staat. Alsof er niets gebeurd is, kwetteren ze weer volop met elkaar. Ze geven Adamo een fles Johnny Walker en wachten rustig af tot de slagboom van hun paradijs omhoog gaat. (3 april 2015)


 

Afrika-Europa 

‘Ik kan wel zeven keer per nacht klaarkomen.’

Het is avond. Keto en ik zitten samen in onze voorkamer. Wij raken hem beiden flink. De lage salontafel, die tussen ons in staat, vult zich met lege flessen. Keto’s oogleden worden hoe langer hoe zwaarder. Hij moet duidelijk moeite doen om wakker te blijven. Zo nu en dan knikt zijn hoofd opzij. Onze gespreksonderwerpen houden gelijke tred met onze alcoholconsumptie. Wij beginnen vrij onschuldig te praten over bier en huishoudgeld en eindigen bij seks. 

Wanneer hij zijn seksuele prestaties aansnijdt, kijkt hij mij met zijn bloeddoorlopen ogen aan met een blik van: waag het niet mijn woorden in twijfel te trekken. Dat doe ik dan ook niet hardop. Maar het lijkt mij sterk, die zeven keer

My dear. Da’s wel veel. Ik vind drie keer al mooi genoeg.’
Drie keer mister Dick? Da’s niks. Je bent echt nog een kleine jongen.’
‘Ik word enorm geil van de tropenzon. Ik zou het hier wel de hele dag willen doen.’
‘Fout, fout’, spreekt Keto tegen. ‘Nee, in het droge seizoen is het niks. Veel te warm.’
‘Nou, mij windt die warmte anders enorm op.’
‘Nee mister Dick. Veel te warm. In het regenseizoen gaat het veel beter. Dan kan ik wel tien keer klaarkomen.’
‘Tien keer???’ Ik geloof er niets van.
‘Ja hoor, gemakkelijk. Tien keer. Niet vlak achter elkaar natuurlijk. Even rusten en dan er weer bovenop.’
‘En als je vrouw geen zin heeft?’
‘Geen zin? Geen zin?’, roept Keto verontwaardigd. ‘Geen zin? Maar dat is ongehoord. Ze moet mijn seksuele behoeftes bevre­digen. Waar is ze anders mijn vrouw voor? Als ze met mij niet wil slapen, stuur ik haar terug naar haar vader.’

Ik hoor het allemaal licht geamuseerd aan. ‘Macho’ Keto in de bocht. Ik zou wel eens door het sleutelgat van zijn slaapkamer­deur willen gluren om zijn woorden te verifiëren. Tja, wat moet ik nu eens zeggen? Ik heb het gevoel, dat dit een verloren gevecht wordt.

‘Ben je wel eens van de linnenkast gesprongen’, probeer ik. Als hij kan overdrijven, kan ik het ook.
‘Linnenkast?’
‘Ja. Je klimt erop en dan spring je van de linnenkast op het bed. Right on top of your woman.’
Keto kijkt mij nu ongelovig aan. Hij schudt zijn hoofd. ‘You must be joking’, zegt hij bestraffend.
Fout, denk ik, ik heb mijn kaarten overspeeld. Ik wijzig mijn taktiek.
‘Heb je het wel eens met twee vrouwen tegelijk gedaan?’
Het blijft stil aan de andere kant van de tafel. Keto is in slaap gesukkeld. Ik sta op en stoot hem wakker.
I am very tired. I am going to sleep’, beëindigt hij de wedstrijd.

Tien-drie voor Afrika. Een forse afgang voor Europa. Ik heb echter één troost. Ik kan beter tegen bier dan hij. Hij loopt wankelend naar huis, ik loop nog kaarsrecht. (27 maart 2015)


 

Independence Bar

Achterna gezeten door een stel schreeuwende vrouwen rent een half ontklede vrouw de Independence Bar uit. In de deuropening verdringt de mannelijke cliëntèle zich. Ze hebben de grootste lol. Als de vrouwen uit het zicht verdwenen zijn, laten ze zich weer opnemen door de Baarmoeder van Bamenda.

De Independence Bar heeft een zekere reputatie. Weliswaar is het decor armoedig. De straat is modderig in het regenseizoen en stoffig in het droge seizoen. De drankvoorraad staat achter een bar, die op een groot kippenhok lijkt. En het licht is vaal. Maar hier klopt elke avond het hart van Bamenda, mijn woonplaats. In New York zou de zaak Studio 54 heten, in Parijs Crazy Horse Saloon, in Rotterdam Baja Beach Club. Maar hij heet gewoon Independence Bar.

Hier leer je Afrika kennen. Ondervoeding, te vroeg gestorven kinderen, een dokter die je niet wil helpen, schoolgeld dat je niet kunt betalen, medicijnen die te duur zijn, familieleden die je uitvreten: dat alles wordt hier vermalen tot een euforie van vrolijke berusting. In de Independence Bar ben ik als groentje ondergedompeld in de Grote Verwarring van de tropen. Nieuwsgierigheid dreef me keer op keer naar binnen. Verlangen hield me binnen. Te veel drank, te veel zweet, te veel muziek. En sluitingstijd kwam altijd te vroeg.

Hier hoorde ik Prins Nico Mbarga zijn Ode aan de Afrikaanse moeder zingen.

Aye sweet mother.
I can never forget you.
You de suffer you suffer for me.
Sweet mother I no go forget you.

Hier probeerde ik mijn vastgeroeste Europese bekken los te dansen op disco, high-life, merengue, Congo en ju-ju muziek.

Hier wees mijn Kameroense vriend Menget mij op onthutsende passages in de Afrikaanse literatuur. ‘In those days when no one understood as much as “come” in the white man’s language.’ (18 maart 2015)


 

Story-telling

Na de maaltijd komen wij bij elkaar op het achterplaatsje, mijn favoriete plekje in het huis. Het is story-telling time. Iedereen moet een ver­haal vertellen of een raadsel opgeven. Het is of ik weer klein ben en gezellig met mijn ouders en broers ganzebord speel. Helen vertaalt de verhalen die in het Anyang verteld worden, beknopt voor mij. De pidgin-verhalen kan ik zelf min of meer volgen. We gaan de kring rond. Helens broer John begint.

‘Horen jullie mij?’, vraagt hij.
‘Ja, wij luisteren’, antwoorden de anderen in het Anyang.
‘Horen jullie mij?’, vraagt hij weer, maar nu wat harder.
‘Ja, wij luisteren’, roept zijn gehoor nu.
‘De spin sloot vriendschap met de duizendpoot. Op een dag zei de duizendpoot: Wist jij dat de mensen doof zijn? Als ik met mijn duizend voeten op de grond stamp, horen ze niet één voetstap.’

Johns gehoor mompelt goedkeu­rend.
Na so’, onderbreekt pa.

‘De spin antwoordde: Werkelijk? En heb ik jou ooit verteld, dat ze ook blind zijn. Als ik een nieuw huis voor mezelf gesponnen heb, lopen ze er dwars doorheen.’
Na so’, bevestigt pa weer.

‘Ja, ging de duizendpoot verder. En wat erger is: ze houden niet van hun lichaam. Ze bedekken het, zodat niemand de prachtige dingen kan zien die God hen gegeven heeft.’
Na so’, knikt pa. Hij heeft alleen een lappa om zijn middel en duwt bij deze woorden de doek nog eens stevig vast tussen zijn benen.

‘Dat is waar, bevestigde de spin. En ze houden ook niet van andere dingen, die God ons geeft. Zoals de zon en de regen, waartegen ze zich beschermen met belachelijke hoeden en paraplu’s. Ja, de mensen zijn heel stom, vonden ze beide, omdat ze niet houden van de dingen die God hen gegeven heeft. En dit is het einde van mijn verhaal.’

Johns gehoor mompelt wederom goedkeurend.

Op veler verzoek vertel ik een sprookje in het Nederlands. Helen vertelt het na in het Anyang. Ik kies voor Roodkapje. Het lijkt me wel een geschikt verhaal, want evenals in de meeste Afrikaanse verhalen komt er een dier in voor. Ik weet zowaar ook nog raadsel: ‘Eerst heeft het vier benen, dan twee en tenslotte drie.’ De kinderen denken na maar ze komen er niet uit. ‘De mens als baby, volwassene en bejaarde met stok.’ (9 maart 2015)


 

The Great Aim

The Great Aim. Het barretje bestaat uit een klein terras voor een hok, waar de drank netjes staat uitgestald op schappen. De gevel is witgekalkt, de naam is in gekleurde letters in een halfronde boog geschilderd boven de deuropening, die dienst doet als afhaalcounter voor de ober.

Wij schuiven aan bij een groot gezelschap. Twee Zwitsers hebben het hoogste woord. Eén draait zich zo nu en dan om naar een Kameroens meisje naast hem. Waarschijnlijk een free-girl uit het zuiden, ze is iets te goed gekleed voor Mamfe.

‘In hun eigen land zijn zij nothing, maar hier spelen zij de getapte jongens’, stelt Helen sceptisch vast. Ze trapt er niet meer in. ‘Met mijn verdiensten zou ik deze jochies in Europa kunnen onderhouden.’ Alhoewel overdreven, is het een mooi venijnig commentaar. En moet je die andere mensen eens zien, voeg ik er in gedachten aan toe. Ze kruipen bijna in hun hol om bij die twee in een goed blaadje te staan.

Ik wissel nauwelijks een woord met die koekoeksklokken. Blanken in de tropen. De zelfgenoegzaamheid druipt ervan af. Bovendien vind ik, dat die twee iets te begerig naar Helen kijken.

Het is goed, dat Helen naast mij zit, want ik kan het weer niet laten om de Kameroense overheid te kritiseren. ‘Zeg, weten jullie dat de president de corruptie heeft afge­schaft?’ Het is een oud mopje uit mijn vrijwilligerstijd. Helen tikt mij op de vingers.

‘Zou je niet eens op je woorden letten? Je bent niet in Nederland.’ Ik moet haar gelijk geven. Het is een gevaarlijke opmerking. Ik ben te gast in dit land. Hoe zou ik mijn gastland durven kriti­seren?

De tafel raakt steeds voller met bierflessen, formaat gezinsfles. Eén van de aanwezigen heeft er heel wat door zijn handen laten gaan. De man is dirigent van het kerkkoor van de rooms-katholieke kerk. Hij heeft het hoogste woord in een gezien het niveau van de alcoholconsumptie niet geheel serieuze discussie over de vraag wat ‘The Great Aim’ in het leven zou kunnen zijn. Met telkens de zin ‘I want to answer nature’s call’ verlaat hij regelmatig de tafel om op straat het inmiddels door zijn lichaam verwerkte bier te lozen.

Hij geeft ons luidkeels een voorproefje van de liederen, die het koor onder zijn bezielende leiding de volgende avond zal zingen tijdens de kerstnachtmis. Door de donkere tropennacht klinken tweestemmig uit zijn mond bekende Christmas-carols als ‘Holy Night, Silent Night’ en ‘Hark the herald angels sing’. Hij zingt de teksten met lange uithalen en maakt er brede armbewegingen bij. Zijn dronkemansgelal ontroert mij. (27 februari 2015)


 

Dick van der Lugt woonde en werkte van zijn 23e tot zijn 25e in Kameroen. Pas toen hij 53 was, kwam hij voor het eerst in Thailand. Wat is het verband? De zucht naar avontuur, vlucht uit Nederland, een groots en meeslepend leven, romantisch verlangen naar het Grote Geluk?

Rituele dans

Ik lig in de deinende schoot van de African Mother.

Een drum begint te spreken. Cross-ritmes knetteren: on-off, stilte-geluid, vraag-antwoord. Een man verschijnt met een stapel houtjes. Hij legt ze dwars op twee balken en begint met stokjes op zijn xylofoon te spelen.

Uit het dichte struikgewas kruipen twee mannen, gekleed in vuile shirts. Ze hebben hun lappa een stuk opgerold, het lijken wel Michelin-mannetjes met die dikke rol om hun taille. De ene man heeft een verroest geweer in zijn hand, de ander draagt een kalebas.

De krijger beweegt als een pasgeboren hertejong. Hij loopt telkens een eindje hard, remt dan abrupt af met een sprongetje en legt in halfgebogen houding aan. De houterige bewegingen hebben tegelijk iets dreigends en onderdanigs. De man met de kalebas volgt hem op de voet. Zijn bewegingen staan in schril contrast met die van zijn partner. Hij danst niet, zijn lichaam danst. Soepel golft het ritme door zijn spieren. Ik kijk jaloers toe naar dit dansende maatkostuum. Ik kom niet verder dan een slecht zittend confectiepak.

Voor mijn voeten eindigt de veldtocht.

Chief, na your mimbo this.’

Ik pak mijn drinking-cup uit mijn raffia schoudertas en laat de hoorn vullen met palmwijn. De schenker drinkt de eerste cup, ik krijg de tweede. De mimbo smaakt wrang, maar hij is gelukkig heerlijk koel.

Dan wijken de takken van de bomen uiteen en komen twee dansers, verkleed als olifant, tevoorschijn. Ze worden gevolgd door andere dieren uit het oerwoud. De olifant deint ritmisch heen en weer met zijn slurf en staart.

Elephant, death-bringer!
Elephant, spirit of the bush!
With one hand he brings two trees to the ground.
If he had two hands, he would tear the sky like on old rag.
Where he walks, the grass cannot stand again.
An elephant is no load for an old man –
Not even for a young man!

De olifant danst mijn richting uit, gaat vlak voor me in de houding staan, heft zijn slurf omhoog en trompettert ter begroeting. ‘U moet geld in zijn slurf stoppen’, fluistert iemand in mijn oor. Ik tast in mijn broekzak, sta op uit mijn luie stoel en geef de olifant enkele muntjes. Hij zakt door zijn voorpoten en buigt beleefd voor me. (9 februari 2015)

  • Geen Trackbacks
  • Reacties (1)
  1. Heb nu pas gelezen, was leuk en goed om te lezen over die wilde jongeman, Dick……