Arendstokje

Je hebt bloemlezingen. Dat zijn geen lezingen over bloemen, want bloemen willen bloeien, het liefst met hun wortels in echte aarde, niet in steenwol, en zeker niet in bedompte huiskamers, maar het liefst in Gods vrije natuur. Bloemen houden van mensen, die ze laten staan en niet van mensen die lezingen over ze houden, want lezingen zijn over het algemeen stomvervelend, zoals iedereen die ooit wel eens een lezing heeft bijgewoond, weet.
Bloemlezingen worden gemaakt door bekende Nederlanders, die bekend willen blijven. Ze trekken hun boekenkast omver, graaien enkele poëziebundels bij elkaar die ze ooit hebben gelezen, maken met hun ogen dicht en een handjevol dartpijltjes een selectie en donderen die dan via een bevriende uitgever op de markt als De 100 beste gedichten van …. Met een beetje geluk vindt dit soort boekjes met sinterklaas en kerst nog enige aftrek, maar de rest van hun bestaan kwijnen ze toch doorgaans weg in een hoge stapel bij De Slegte.
Ik las laatst een grappig verhaal over een bloemlezing of beter gezegd over het daarin opgenomen gedicht De tuinman en de dood. Een moeder hoorde haar zoon de dichtregel ‘heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet’ declameren als ‘heb ik in ’t Centre Parc…’. Ze probeerde hem te corrigeren, maar het knaapje vond ‘het geen verschil maken’ en de moeder bedacht achteraf dat het vakantieoord treurig genoeg is om de Dood tegen te komen. Zou Piet Derksen daarom zijn handel destijds van de hand hebben gedaan?
Na de bloemlezingen zijn de T-shirts gekomen, ansichtkaarten, posters, scheurkalenders, kwartetkaarten en – godbetert – bierviltjes. Overal drukken ze gedichten op. In Rotterdam staat de mooiste dichtregel van 1986 ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’ op een vuilnisboot. Neeltje Maria Min schreef die regel. Toen ik hem las, wilde ik wel voor haar heten. Maar nu hij op een vuilnisboot staat, mag ze wat mij betreft met die boot meevaren naar de N.V. Afvalverwerking Rijnmond om daar eeuwig in de oven te branden.
Omdat ze tegenwoordig nergens meer respect voor hebben, ben ik op het lumineuze idee gekomen om gedichten op onderbroeken te gaan drukken. Want uiteindelijk dient de poëzie maar één doel, zoals die leraar in Dead Poet’s Society terecht opmerkt: ’to woo women’. Maar bij mij komen Lodeizen, Achterberg, Van Ostaijen, Bloem, Marsman en Slauerhoff er niet op. Ik zet er kleuterliedjes op, zoals ‘Arendstokje, Arendstokje, heb je mijn kleine hondje niet gezien?’ en ‘Wip-wip, wip-wip, Wip-per-de-wip-per-de wip-wip’. Voor de kenners: dat is een tweetoons liedje met twee triolen, want u mocht eens denken dat ik geen verstand van muziek heb.

  • Geen Trackbacks
  • Reacties (0)
  1. Nog geen reacties